De kinderen zijn niet heel klein meer.
En dat is tijdens het winkelen helemaal niet erg.
Je raakt ze niet kwijt en snappen waarom we winkelen (als het hun uitkomt).
Maar goed.
We zijn in een grote stad en ik wil graag een grote winkel in.
Nu noem ik geen namen, maar het is een ontzettend grote winkel met echt van alles.
Twee verdiepingen van kleren tot schoenen en van babykleertjes tot make-up.
Handig.
Want, ze hebben gewoon alles.
Ik had al een paar keer eerder gemerkt dat we hier nooit lang konden blijven.
En deed dat ook nooit.
Gewoon pakken wat ik zocht en gelijk afrekenen.
Maar deze dag viel mij overduidelijk op waarom.
We lopen de winkel binnen en gaan naar de kinderafdeling.
Daar ben ik op zoek naar een aantal dingen en kijk rond.
Ik voel me duizelig en gedesoriënteerd.
Opeens zie ik mijn zoon nergens en mijn dochtertje wordt super chagrijnig.
Mopperend vind ik hem tussen de kledingrekken.
Mijn man voelt zich weeïg en vraagt of ik wil opschieten.
En nu loopt mijn dochtertje alle kanten op.
Zucht.
Als een stel ongeleide projectielen schieten we door de winkel.
Op zoek naar ons doel.
Maar dit gaat niet vlekkeloos en worden hopeloos.
Al snel kijken man en ik kijken elkaar aan en we denken hetzelfde.
~Weg hier~
Op naar de kassa en naar buiten.
Het is nu overduidelijk.
Te veel van alles is ook niet goed.
Niet voor onze ogen en niet voor ons gevoel.
Buiten gekomen lijkt iedereen na vijf minuten weer normaal.
Ja ach…wat is normaal?
De ongeleide projectielen hebben weer een doel.
Zullen we een taartje eten?